KTC Zegveld onderzoekt samen met het Louis Bolk Instituut hoe technisch en financieel zo goed mogelijk melkvee gehouden kan worden, op een natuurbedrijf op veengrond. Dit wordt gedaan in het kader van een pilot van het Gemeenschappelijk Landbouw Beleid (GLB). Naast een verhoogd grondwaterpeil, is een laag bemestingsniveau (vergelijkbaar met hoeveelheden die ook voor landschapsgrond worden genoemd in het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG)) een belangrijke maatregel.

Hier geven we een kort overzicht van de randvoorwaarden waarbinnen we de bemesting uitvoeren, en welke keuzes we maken met betrekking tot de verdeling van de mest.

Uitgangspunten en randvoorwaarden

Biologische normen: Op dit natuurbedrijf is er in totaal 125 kg N per hectare dierlijke mest beschikbaar, 45 kg lager dan de norm voor biologische landbouw. We hebben ervoor gekozen om geen kunstmest te gebruiken op dit natuurbedrijf, omdat het financieel interessanter is om de melk biologisch te produceren en af te zetten. Het natuurbedrijf wordt daarom beheerd conform biologische normen; er wordt enkel met dierlijke mest gewerkt, het krachtvoer is zoals biologische boeren toepassen en er worden geen chemische bestrijdingsmiddelen gebruikt.

Maximale weidegang: We steken in op maximale weidegang. Dat betekend dat er vroeg in het seizoen begonnen wordt met weiden. Al voor de 1e snede wordt overgeschakeld op dag en nacht weiden, en er wordt zo lang mogelijk in het najaar geweid. Als gevolg daarvan komt een flink deel (45 kg N per hectare) van de jaarlijks beschikbare mest direct op het land terecht in de vorm van weidemest. Hierdoor blijft er slechts 80 kg N (20 m3) per hectare als drijfmest over.

Verdeling van beschikbare mest

Vanuit mineralenbenutting gezien zou je de meeste mest in het voorjaar inzetten, wanneer de benutting het hoogste is. Maar door alle mest in het voorjaar in te zetten wordt de grasgroei piek in het voorjaar nog groter en wordt de groei in de zomer juist lager. Om goed te kunnen weiden is het belangrijk dat de grasgroei ook in de zomer op peil blijft. De ervaring van biologisch veehouders heeft geleerd dat je dus drijfmest moet bewaren voor de 2e en 3e snede, ook om de kwaliteit van het gras op peil te houden. Daarnaast geeft dit een stukje risicospreiding. Omdat de veenbodem vooral in de loop van het seizoen veel N gaat leveren, stoppen we wel bij de 3e snede met bemesten. Dat betekend dat we de laatste mest eind juni uitrijden.

Het bemestingsschema van het natuurbedrijf staat in onderstaande tabel, in kuubs per hectare op basis van 4 kg N per kuub drijfmest. Deze tabel is het basis bemestingsplan. Gedurende het seizoen maken we aanpassingen als dat nodig is. Ook afgelopen voorjaar hebben we van het plan af moeten wijken, omdat de grond te laat genoeg draagkracht had om te kunnen bemesten.

Bemestingsschema drijfmest in m3 / ha of kg N / ha

Bemestingsschema drijfmest in m3 / ha of kg N / ha

Bemestingsschema drijfmest in m3 / ha of kg N / ha

 

Blok 1 en 2 zijn daarbij niet altijd dezelfde percelen. Deze percelen zitten in een roterend standweiden systeem. Op het bedrijf wordt ongeveer de helft van de percelen gebruikt voor beweiden, en de andere helft voor maaien.

 


Meer over het Extensief veenweideverdienbedrijf